Wat hebben de hoofdredacteuren van het Algemeen Dagblad en Het Parool gemeen? Veel meer dan ze hadden gedacht. Een geanimeerd gesprek tussen Hans Nijenhuis (53) en Ronald Ockhuysen (49) over goede smaak en een slechte start.
Interview Carolina Lo Galbo
Fotografie An-Sofie Casteleyn
Wat bezielt een journalist om hoofdredacteur te worden? ‘Het was mijn jongensdroom,’ zegt Ronald Ockhuysen, stijlvol pak, kaarsrechte houding. ‘Het Parool is een prachtkrant. Ik werk al sinds mijn drieëntwintigste in de journalistiek en heb de nodige ervaring. Dan is het heel prettig om de krant te maken die ik voor ogen heb en het laatste woord te hebben. Ik zie mezelf als chef verhalenverteller.’
‘Maar zo begint het niet,’ reageert Hans Nijenhuis. ‘Niemand gaat de journalistiek in om chef te worden.’ Hij veert op en schuift zijn stoel een stukje opzij om zijn gesprekspartner eens goed in de ogen te kunnen kijken. ‘Chef, alleen het woord al!’ Hij lacht vrolijk.
Tot dan toe zaten de heren braaf naast elkaar aan de houten tafel in de Torenkamer van het Amsterdamse Lloyd Hotel. Ze leken aanvankelijk weinig te delen. Maar Nijenhuis heeft besloten het heft in eigen hand te nemen. Met prikkelende vragen, vleierijtjes en milde provocaties probeert hij zijn confrère te verleiden tot meer kwetsbaarheid. Dat lukt. En dan blijken ze allerlei raakvlakken te hebben, van hun voorliefde voor mooie pakken tot de bescheiden komaf die hen journalistiek drijft.
Nijenhuis is sinds een week hoofdredacteur van het Algemeen Dagblad en rolde min of meer in het leidinggeven. ‘Het viel me als correspondent in Moskou op dat er bij de stukken over Rusland altijd foto’s van oude vrouwtjes en soldaten in de krant stonden terwijl ik op straat bloedmooie meisjes en jongens zag. Het leven daar was zoveel verrassender dan het bestaande beeld. Dus vroeg ik aan mijn NRC-collega’s: wie bepaalt welke stukken en foto’s waar in de krant komen? Die baan wil ik graag! Zo werd ik chef buitenland. En geef je eenmaal leiding dan keer je niet snel terug om te schrijven. Bezint eer ge begint!’
Wat drijft jullie als hoofdredacteur, macht, ijdelheid?
Nijenhuis: ‘IJdelheid in elk geval niet want vanaf het moment dat ik ging managen wist niemand meer dat ik bij de krant werkte. Ik zie je naam nooit meer in de krant, zei mijn moeder, werk je er nog wel? Doe je je werk goed dan schitteren je redacteuren, doe je het slecht dan komt je hoofdredacteur je vragen wat er toch mis gaat bij jouw deelredactie. Een goede krant is veel meer dan de optelsom van stukken. De mensen wier naam je nooit ziet staan máken de krant, van de vormgevers en eindredacteuren tot de hoofdredactie. En dat is een mooi vak!’
Ockhuysen: ‘Het is de kunst om als hoofdredacteur al die mensen op de juiste plek te zetten, net als een voetbaltrainer doet. Ik streef er ook naar om iedereen met ongelofelijk veel plezier, venijn en zelfvertrouwen aan het werk te zien. Leuk is het begin van goed.’
Nijenhuis: ‘Die ga ik onthouden! Plezier maken betekent ook dat je nieuwe dingen probeert, ook al maak je daardoor fouten. Bij Next gingen we regelmatig op ons bek met een verkeerd onderwerp of een misplaatste kop. Die ruimte wil ik ook bij het AD creëren. Een krant maken is net als een voetbalwedstrijd: je moet het beste uit jezelf willen halen maar mag er ook wel eens naast schieten. Dat is namelijk veel beter dan dat je helemaal niet schiet.’
Hoe zorg je voor een sfeer waarin redacteuren zich vrij voelen om te experimenteren?
Nijenhuis: ‘Mijn belangrijkste wet: zeik nooit mensen af. Ik geef complimenten in het openbaar en kritiek face tot face. Tijdens de belangrijkste nieuwsvergadering bespreken we kort de krant van gisteren na. Ik benoem wat ik goed vind en waarom zodat de redacteuren ervan kunnen leren. Een slecht geschreven stuk bespreek ik één op één met de betreffende redacteur zonder hard te oordelen. Waarom koos je voor die opbouw, vraag ik bijvoorbeeld. Kaart je dat tijdens een vergadering aan dan voelt zo’n jongen zich lullig en worden anderen bang om fouten te maken. Althans, zo probeerde ik het bij NRC te doen, bij het AD moet ik nog beginnen. Eerst maar eens luisteren en kennis maken.’
Nijenhuis: ‘Ronald, jij was adjunct bij Het Parool voor je er hoofdredacteur werd. Hoe was jouw start eigenlijk?’’
Ockhuysen: ‘Ik vond het in het begin best lastig als hoofdredacteur. Ik was van het oude én het nieuwe regime en moest de krant weer een schop onder de kont geven. De redactie gaf me haar vertrouwen maar moest ook aan mijn nieuwe positie wennen: wat gaat hij nu anders doen dan als adjunct? Ik moest bewijzen dat ik niet zomaar een praatjesmaker was met een lijstje woeste plannen. Ik ben meteen helder geweest: Het Parool moest weer een volledige krant worden, met een Amsterdamse signatuur maar ook een landelijke en internationale blik op de wereld. We waren zo op de stad gefixeerd geraakt dat de reikwijdte van de krant wel heel smal was geworden. Dat vroeg om een grote mentale verandering. Het is gelukt, denk ik. De stemming op de vloer is goed en de oplage stijgt.’
Nijenhuis: Ben je veranderd als hoofdredacteur, liep je altijd al in pak?
Ockhuysen: ‘Ik droeg al pakken als filmredacteur bij de Volkskrant in een tijd dat collega’s me kwamen condoleren omdat ze dachten dat ik naar een begrafenis moest. Het is puur gemakzucht. Ik sta voor dag en dauw op en dan is het fijn dat ik alleen een goed overhemd hoef uit te zoeken, pak er overheen en ik ben het mannetje. Ik houd ook wel van een beetje goede smaak, vind het ergerniswekkend dat journalisten vaak zo slonzig gekleed gaan. Presentatie is belangrijk.’
Nijenhuis: ‘Eens. Zeg, is dit een Hugo Boss?’
Ockhuysen knikt instemmend.
Nijenhuis: ‘Voor de kijkers thuis: Ronald Ockhuysen is een mooie man die zich goed kleedt.’
Ockhuysen schiet in de lach: ‘Zo’n pak kleedt een bepaald type man ook wat slanker af.’
Na een kort intermezzo over het genot van goede pakken wil Nijenhuis verder.
‘We dwalen af. Wat ik wilde weten: verander je door zo’n nieuwe functie? Ik kende op den duur iedereen bij NRC. Het zijn je vrienden, je hebt met ze gezopen, misschien wel met ze gezoend, toch?’
Ockhuysen negeert wijselijk de suggesties. ‘Ik heb een paar regels met mezelf afgesproken. Ik zat op vrijdagmiddag graag met de redactie aan de keukentafel om blikjes bier leeg te drinken. Dat doe ik niet meer. Je redacteuren moeten oneindig met elkaar kunnen kletsen en roddelen, ook over jou als hoofdredacteur. Ik vind het belangrijk enige distantie te betrachten, al is het maar omdat ik na een week van hard werken ook gewoon loslippig en melig kan worden. Op borrels leg ik mezelf om die reden een kinderachtige huisregel op die goed werkt: na een half uur ga ik naar huis. Voor je het weet begint een redacteur over een carrièrestap en heb je een halve toezegging gedaan. Ik ben superdol op feestjes en berucht om mijn Fidel Castro-achtige speeches zonder eind, maar ik wil mijn grens bewaken. Hoe doe jij dat?
Nijenhuis: ‘Ik heb maar één stand: losjes. Ik vind dat je je persoonlijkheid best mag inzetten. Ik ben op feestjes niet anders dan op de redactie. Het is in mijn geval ook simpel: voor elf uur ben ik weg want dan val ik in slaap. Ik ben geen avondmens.’
Jullie delen binnen De Persgroep journalistieke stukken. Bevalt die samenwerking?
Ockhuysen: ‘Zeker, ik vind het een luxe. We delen de binnenland-kopij met het AD en de buitenland-kopij met Trouw. Een beetje vals spelen is het wel: onze grotere collegakranten hebben ons minder nodig dan wij hen. Wij ruilen uit met gesloten beurs en kunnen ons daardoor richten op onze eigen pijlers en thema’s zodat onze identiteit gewaarborgd blijft.’
Nijenhuis: ‘Als mensen De Persgroep bellen voor een abonnement op een krant krijgen ze, als dat in hun woonplaats kan, niet het AD aangeboden maar een regionale krant omdat ze daar waarschijnlijk langer aan blijven kleven. Mijn oplage daalt dus, terwijl die van de regionale kranten stijgt. Dat doet mij als hoofdredacteur van het landelijke AD pijn. Maar kijk ik naar de Persgroep als geheel dan vind ik dat we slim bezig zijn. Als de regionale titels het goed doen, blijft mijn centrale redactie ook in stand.’
Natuurlijk is de oplage belangrijk, zeggen de hoofdredacteuren, die vormt het bestaansrecht van de krant. Maar het is niet wat hen journalistiek drijft. Wat dan wel?
‘Emancipatie,’ zegt Nijenhuis. ‘Ik kom niet uit zo’n heel goed gezin. Mijn moeder is altijd op zoek geweest naar de perfecte man en die heeft ze niet gevonden maar ik kan niet zeggen dat ze het niet heeft geprobeerd; het was thuis heel onrustig, met veel wisselingen. Mijn twee broers en zus zijn van huis weggelopen, mijn moeder uiteindelijk ook. Waar het om gaat: er is altijd wel iemand geweest die me bij de hand nam, zoals de vader van een vriendinnetje, een leraar op het gymnasium, Marc Chavannes bij NRC. Ze leerden me kranten lezen, namen me mee naar een concert. Ze gaven me toegang tot een wereld die ik niet kende. Dat wil ik met de krant bereiken: mensen toegang geven tot een wereld die ze eigenlijk niet kennen, of dat nu Den Haag of Washington is. Ik zie het als onze missie om mensen zo goed te informeren dat ze weloverwogen beslissingen kunnen nemen. Als tante Truus op een verjaardagsfeestje zegt dat Brussel één corrupte bende is probeer je toch ook uit te leggen hoe het echt zit?’
‘Het AD richt zich op een enorme middengroep die één ding gemeen heeft: deze mensen proberen iets van hun leven te maken en houden er niet van om te kankeren. Als Wilders straks dertig zetels haalt en niemand met hem wil regeren kan hij zeggen: dan ontbind ik dit nepparlement. En wie bepaalt er dan of dat wel of niet gebeurt? Niet de weldenkenden op links of de schreeuwers op rechts, maar de grote middengroep die het AD bedient. We hebben een belangrijke maatschappelijke taak.’
Ockhuysen heeft aandachtig naar zijn collega geluisterd. ‘Ik ben ook de journalistiek ingegaan uit een soort persoonlijke guerilla tegen een gebrek aan informatie,’ zegt hij na een stilte. ‘Ik kom uit een heel eenvoudig arbeidersgezin. Mijn vader was heftruckchauffeur, mijn moeder was huisvrouw en ernstig ziek. Ze had een vreselijke dwangneurose. Als ze niet was opgenomen lag ze van angst te gillen op de bank. Ik heb mijn hele puberteit voor haar gezorgd, dat kan ik niemand aanbevelen.’
‘Net als Hans heb ik ook hulp gekregen, van de ouders van mijn eerste grote liefde, beiden arts. Ik was een feestnummer en voerde niets uit op school. Haar vader zag iets in mij en zei: Ronald, houd toch op die angry young man te zijn. Maak je school af en ga studeren. Misschien ben je straks wel die gevreesde recensent in de Volkskrant. Ik dacht: die man is knettergek, maar ik zag het licht en ben boeken en kranten gaan lezen. Zo ontdekte ik een hele wereld achter mijn werkelijkheid. Toen wist ik: ik wil journalist worden. Dat was mijn ambitie maar ook een innerlijke noodzaak. Ik oordeel dus ook niet snel over de mening van hardwerkende mensen aan de onderkant van de samenleving –ik kom er zelf vandaan en ken de frustraties goed. Mensen informeren doet ze beter functioneren. Dat probeer ik met Het Parool, een krant die altijd voor iedereen toegankelijk moet zijn.’
Hans Nijenhuis heeft nóg een missie als hoofdredacteur, vertelt hij: talent een podium bieden. ‘Ik vind het belangrijk om talent een duwtje in de goede richting te geven zoals ik dat destijds kreeg. Als hoofdredacteur heb je die macht en verantwoordelijkheid. Vervolgens help ik talenten om hun sterke kanten te ontwikkelen zodat ze hun originaliteit behouden. Conformisme ligt op de loer op een redactie.’ Welk talent bood hij zoal een podium? ‘Rob Wijnberg en Ernst-Jan Pfauth, oprichters van De Correspondent. Bij het AD hebben we nu Hanina Ajarai als columnist. Ik ken haar van NRC Next. Ze werkte op de klantenservice in een lange moslimajurk en kwam op een dag blootvoets de trap afgelopen, de redactievloer op. Ik denk dat ik hier meer toevoeg, zei ze. Ze bleek Arabische taal-en letterkunde gestudeerd te hebben, een heel slim meisje! Door haar afkomst was ze op de klantenservice beland. Ik vind het een eer haar een duwtje te geven. Dat geeft me veel meer voldoening dan het schrijven van goede stukken.’
Hun levens barsten uit hun voegen maar de hoofdredacteuren wekken geenszins de indruk eronder gebukt te gaan. Het scheelt dat hun kinderen alweer tieners zijn en dat hun vrouwen begrip hebben voor hun drukke agenda; ze werken zelf ook veel.
Nijenhuis: ‘Mijn vrouw en ik zijn sinds ons achttiende samen en waren er toen al over uit dat we allebei een carrière wilden. We hadden Sartre en Simone de Beauvoir als romantisch voorbeeld. Mijn vrouw is rechter. Onze dochters zeggen wel eens: zij heeft een baan, jij een hobby. Ze doet de laatste jaren wel meer in het huishouden dan ik. Ik zou éven Next oprichten, toen éven De Bezige Bij doen, daarna éven directeur van NRC worden en nu dit. Oneerlijk eigenlijk.’
Ockhuysen: ‘Ik heb een raar ritme want ik ga de deur uit als de rest van het gezin opstaat en kom ’s avonds na het eten thuis. Mijn vrouw begrijpt dat gelukkig, ze heeft jarenlang bij de Volkskrant gewerkt en heeft nu al jaren een succesvolle eenmanszaak als grafisch ontwerper. Dus die zit echt niet op mij te wachten. En het scheelt dat ik een leuke baan heb. Ik kom altijd vrolijk thuis.’
Nijenhuis: ‘En daar gaat het om. Wat ze níet wil is een vermoeide, zeurende man op de bank.’
Wat doen jullie om fit te blijven en bankhangen te voorkomen?
Ockhuysen: ‘Ik train twee keer per week met een personal trainer en ren eens per week. Daar ben ik vier jaar geleden mee begonnen. Ik groeide dicht en maakte me zorgen.’
Nijenhuis: ‘Ik rende marathons maar heb alle wedstrijden meteen opgegegeven toen ik hoofdredacteur van het AD werd. Je kan niet al je ambities waarmaken. Ik ren nu om de dag een uurtje in de duinen, om zes uur ’s morgens. Dan voel ik me zó lekker als ik op de krant kom.’
Ockhuysen: ‘Rennen is een verademing op dagen die vol zitten met digitale impulsen. Ik vind het bevrijdend als ik op een gegeven moment niets anders meer hoor dan mijn eigen voetstappen en gepuf. En ik heb nog nooit gehad dat ik na afloop dacht: dat had ik niet moeten doen.’
Nijenhuis: ‘Dat zeg je weer mooi.’
De avond lonkt. Nijenhuis moet naar Eindhoven om zijn hardloopboek Run Baby Run te signeren, Ockhuysen wacht een sessie in een Amsterdamse sportschool. Op de drempel van de Torenkamer blijven de mannen staan om elkaar de hand te schudden. Wordt vervolgd, besluiten ze.