Meteen naar de inhoud

Stephanie De Smedt: ‘Ook Facebook is nu de concurrent’

  • door

Zou Stephanie De Smedt (39) zakencijfers spannender vinden dan lingerie? Na een intermezzo van een dik jaar bij lingeriefabrikant Van de Velde keerde ze terug naar De Tijd. Waar ze eerder al elf jaar werkte, maar nu is ze hoofdredacteur. ‘Deze krant is onder mijn huid gekropen.’

Interview: Rik Van Puymbroeck
Fotografie: Lieven Van Assche

Vrijdagmiddag op de redactie van De Tijd. Veel bekend volk (dat gaat zo, als je bij De Morgen werkt en bij collega’s over de vloer komt), de art director heeft een vaantje van Berchem Sport op het kastje dichtst bij z’n hart hangen en Stephanie De Smedt loopt op witte sportschoenen. Haar dag begon vroeg en dus is die op dit middaguur al halfweg. Zo vroeg las ze de kranten (‘natuurlijk klopt het niet dat hoofdredacteuren álles kunnen lezen, maar met scannen kom je ook al ver’), tussen 7 en 8 moesten de kinderen op en eten en naar school (‘dat is een vervelend uur, ik mis de ochtendradio’) en toen reed ze van Brugge naar Brussel. Vanavond zal ze laat thuis zijn. Zo gaan de dagen en in al die uren zal een weekendkrant gemaakt worden en zal er vergaderd worden en de toekomst besproken.

En daar ligt ook bij deze krant (‘en wij hebben dan nog het geluk dat we een nichepubliek bespelen’) de uitdaging. ‘Na de eerste golf van het internet zijn we aan een nieuwe versnelling toegekomen. En een en ander staat onder druk. De losse verkoop, die overal klappen krijgt, maar die nog altijd belangrijk is om de lezer aan te trekken en de band met een nieuw publiek te houden. Maar ook de jongere generatie, die niet alleen anders naar tv kijkt, maar ook helemaal anders met nieuws bezig is. Facebook is voor veel mensen een vaste bron van nieuws en daar moet je als krant proberen tussen te komen. Het concurrentieveld is niet meer die andere krantentitel. We moeten daar een antwoord op vinden, zeker als mensen het sérieux van kranten in twijfel beginnen te trekken (glimlacht). En de politiek helpt ons daar niet bij.’

En zo praten we al snel over digitaal en papier, de verhouding, over hoe moeilijk alles te voorzien is. ‘Tien jaar geleden voorspelde niemand dat we vandaag nieuws zouden consumeren zoals we dat nu doen. Dus wat wordt dat over tien jaar? Dat weet niemand. Maar dat ons métier overeind zal blijven, daar ben ik zeker van. Video killed the radio star, zei men. En toch. Het journalistiek métier is eeuwenoud en mensen hebben behoefte aan nieuws en duiding. Een publiek zal er altijd zijn.’

Vorig jaar confronteerde De Tijd de redactie wel met een nieuwe realiteit. Wie hier werkte, kreeg plots enkel in het weekend nog een papieren editie. In de week moest men het met de digitale versie doen.

Ze lacht. ‘Dat was heel interessant, maar de mensen vonden dat niet zo leuk. Wat ik begrijp: je hebt die krant nodig als werkinstrument. Tegelijk zag je dat we, doordat we zo diep in die journalistieke bubbel zitten, niet altijd beseffen hoe mensen daarbúíten nieuws zoeken of – weer dat lelijke woord – consumeren. Het is voor een journalist heel moeilijk om in het hoofd van de lezer te kruipen. Wat hem interesseert is nog wel na te gaan, maar niet wanneer die lezer welk nieuws nodig heeft en in welke vorm.

‘We wilden de omschakeling naar het digitaal denken testen, want we weten allemaal: veel journalisten kunnen pas beginnen schrijven als ze weten hoe dat stuk er op papier zal uitzien. En in een krant is dat makkelijk. Maar digitaal zit dat anders, het is niet altijd zo eenduidig wat waar staat. Het was interessant, maar nu krijgt iedereen gewoon weer de krant op papier. Weet je: wat deze fase zo moeilijk maakt, is dat je niet metéén kunt omschakelen. Volgend jaar bereiken we wellicht het punt waarop in de week meer mensen De Tijd digitaal zullen lezen dan op papier. Maar je moet beide blijven doen. En het zijn twee andere manieren van werken. Het is een beetje schizofreen. Die spreidstand is nu de grote challenge.’

Stephanie Desmet

Op 22 juni 2016 viel het nieuws binnen: ‘Stephanie De Smedt voorgedragen als hoofdredacteur van De Tijd.’ Waarom dacht ze dat ze misschien wel de ideale vrouw voor die post was?

Ze aarzelt. ‘De ideale vrouw? Dat is misschien een beetje verkeerd geformuleerd. Dat gevoel had ik niet. Na mijn studies was ik meteen bij De Tijd beland. Ik wist niet veel van de krant en had weinig affiniteit met financieel nieuws. Maar eens erin vond ik dit een ongelooflijk boeiende wereld die vaak onderschat wordt door mensen die erbuiten staan. De Tijd heeft ook de luxe een geweldige reputatie te hebben als kwaliteitskrant. En die krant is onder mijn huid gekropen. Ik heb er een grote klik mee en het merk De Tijd is mij heel dierbaar. Ik was hier niet vertrokken uit onvrede, na elf jaar dacht ik gewoon dat het goed was eens iets anders te doen. Maar door eruit te stappen merkte ik meteen hoe verknocht ik aan deze krant was. Voor mij is het bijna een ideologische overtuiging dat het belangrijk is dat De Tijd bestaat.’

Dat klinkt als een missie. En dat is het ook. Al zegt ze: ‘Het was nooit mijn ambitie hoofdredacteur te worden. Maar er moet wel goed voor de krant gezorgd worden. Hij is me zo waardevol dat als me gevraagd wordt ervoor te vechten, ik dat wil doen.’

Bij Van de Velde, waar ze senior manager was, miste ze De Tijd meteen. ‘Journalistiek is zo’n geweldig vak. Als je erdoor bent aangestoken, ben je eigenlijk niet meer te verpotten.’ Al was ze ook daar graag en zegt ze dat ze de ervaring niet had willen missen. Twee projecten zette ze er op poten. ‘Maar ik zat uiteindelijk toch in Schellebelle, hoeveel ik ook reisde. En lingerie is tof, maar ook beperkt. Terwijl je als journalist een open blik hebt. Op een bepaald moment besliste ik dat ik het drie jaar moest doen. Maar toen de vraag kwam om hoofdredacteur te worden, vroeg ik me af: ga ik op mijn sterfbed niet heel veel spijt hebben als ik het níét doe?’

Natuurlijk gaat dat gepaard met twijfel. Natuurlijk is dat anders dan beginnen schrijven als stagiair. ‘Maar net als toen word ik nu omringd door mensen die me ondersteunen. Ik kende in 2004 niks van economie, maar de ervaren journalisten zeiden: ‘We gaan je helpen.’ Dat voelde goed. Ik herinner me dat ik heel in het begin naar een persconferentie van de Confederatie Bouw ging, met hun eigen jargon. Ze hadden het over ‘woninggebouwen’. Dat schreef ik ook zo op, tot de eindredacteur bij me kwam en zei: ‘Woninggebouwen? Huizen, ja. Of woningen.’’ En natuurlijk is schrijven nu verleden tijd. Haar laatste reportage ging over leerlooierij Tannerie Masure, met de laarzen aan, tussen de koeienvellen die Louis Vuitton-tassen zouden worden. Je rook in het verhaal de fabriek. ‘Fantastisch, bij uitstek dát bezoek in Estaimbourg. Maar bij Van de Velde heb ik geleerd dat ik het ook leuk vind om mensen te leiden.’

Was er als kind iets dat haar journalistiek bewoog? Thuis lag Het Laatste Nieuws (‘maar ik heb mijn ouders kunnen overhalen De Tijd te nemen en nu willen ze niet meer terug’), als studente las ze in Knack wekelijks het voorwoord van Frans Verleyen, maar journalistiek? ‘Ik heb vooral een wetenschappelijk kantje. Oorzaak, gevolg: dat wil ik altijd uitzoeken. Zelfs als dat blikje cola van je omvalt, wil ik weten: waarom gebeurt dat, wie maakt dat, hoe belangrijk is dat? De geschiedenis zit zo in elkaar: de Eerste Wereldoorlog begon met de moord op één man. Hoe kan dat? En toen ik bij De Tijd over bedrijven begon te schrijven, werd dat hetzelfde: wie zit er achter dat bedrijf, hoe komt het dat die resultaten zus of zo zijn?’

Maar je studeerde geschiedenis.

‘Oude geschiedenis. Mijn thesis had een lange titel: ‘De economische betekenis van ‘amicitia’ – vriendschap dus – bij de Romeinen, op basis van brieven van Plinius de Jongere.’ In tegenstelling tot onze economie vandaag, die zeer formeel is, hadden de Romeinen in de eerste eeuw een heel informele economie. Met leningen van rijke vrienden, legaten en mecenaat. Vriendschappen waren belangrijk. Ja, je zou dat netwerken kunnen noemen. Maar hoe formeler een economie wordt, hoe meer vriendendiensten scheef bekeken worden. Terwijl die toen de normaalste zaak van de wereld waren.’

Voor het eerst kijkt ze naar haar smartphone en even naar de klok, en dan is dit de uitsmijter: zou ze met hetzelfde gemak ook een andere krant, bijvoorbeeld Het Laatste Nieuws, kunnen leiden? ‘Dat is een gevaarlijke vraag. Maar ik denk het niet. Toen ik na elf jaar wegging, kwam het nooit in mij op naar een andere krant te gaan. De Tijd is voor mij het nec plus ultra. Het is allang niet meer zo dat je hoofdredacteur voor het leven bent en ik heb geen idee wat ooit een volgende job kan zijn. Maar altijd zal ik affiniteit moeten hebben met het bedrijf. Dat had ik ook bij Van de Velde. Lingerie is op zich maar ondergoed, maar wat zij bijvoorbeeld met PrimaDonna doen voor vrouwen met grote borsten vind ik zeer waardevol. En daar kon ik me achter stellen. Dat is belangrijk. Ik ben geen huurling. In het charter van deze krant, dat ik nooit las als journalist maar wel toen ik als hoofdredacteur begon, staat niets waar ik niet achter sta. Voor elke regel in dat charter zou ik vechten en desnoods op straat komen.’

[gap height=”30″]

[tabs_wrapper style=”nav-tabs” justify=”false”]

[tab_content tab_label=”Stephanie Desmet”]
Studeerde geschiedenis en journalistiek
Sinds 2004 aan de slag bij De Tijd, sinds 2016
als hoofdredacteur
Van eind 2014 tot medio 2016 channel development manager bij lingeriefabrikant Van de Velde
Woont samen in Brugge, twee kinderen van 7 en 5.
[/tab_content]

[/tabs_wrapper]

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.